Deze woorden worden in de tekst cursief geschreven. Het zijn meest woorden die verschillende, veelal diepere, betekenissen hebben, waardoor ze niet in één Nederlands woord zijn over te zetten, bijv. shalom en/of een speciale plaats in de Hebreeuwse cultuur en literatuur hebben.
Abba Aramees: Vader, Pappa
Adon
Heere,
Here; Grieks: Kurios; zie verder bij Adonai.
Adonai (mv: adonaihim) Heere, Here; lett.: mijn heren, maar wordt
gezien als een koninklijk meervoud; Grieks: Kurios; tegen יהוה of Mashiach; zie ook יהוה bij “Namen”; in het Judaïsme gebruikt als
substitutie om de Naam יהוה niet uit te spreken; heeft echter ook de gewone
betekenis van “heer” of “meester”. In DTHM zien we het veelvuldig gebruikt.
Amen
Amen;
het betekent: het is waar, zo is het, moge het waar worden.
Het sluit aan op wat daarvoor werd gezegd en dan door de hoorder(s) wordt
bevestigd. Voor persoonlijk gebed een overbodige afsluiting. Vaak staat het ook
aan een begin van een zin, wat dan in de SV Voorwaar [Ik zeg u] wordt.
JNT/CJB geeft dan Maar Ik vertel u de waarheid (zie ook JNTcomm p 26,
27).
ba‘al
heer,
eigenaar, (echtgenoot); dit is een gewoon Hebreeuws woord en niet direct
geassocieerd met een afgod.
Bar-
zoon
van (Aramees)
beit (mv: beitim)
huis
beit
hak’nesset
huis van samenkomst; synagoge (Grieks).
beit tephillah
huis
van gebed, bedehuis
Ben-
zoon
van
B’rakhah (mv: B’rakhot) zegening, lofprijs in het Judaïsme uitgesproken tot יהוה; in Nederlandse vertalingen ook dankzegging.
b'rit
verbond;
testament
b’rit-milah
besnijdenis
B’rit
Chadashah
Nieuwe Verbond, Nieuwe Testament
chag
feest
chag
hamatzot
feest van de matses, feest van
ongezuurde broden
chametz
zuurdeesem,
zuurdesem
El
Machtige,
Kracht
El Elyon
Allerhoogste El.
Eloah
Enkelvoud
van Elohim; zelfde betekenis als El.
Elohim, Elohi
Machtigen,
eigenlijk meervoudsvorm; Grieks: Theos. Wordt gebruikt om de Schepper
aan te duiden (want het is titel en geen naam); wordt ook gebruikt voor mal’akhim
(engelen, hemelvorsten) en soms zelfs voor mensen (Moshe in Shmo.: 4:16), zie
ook Tehi.: 82..
eretz, aretz
aarde,
land; wereld (is meestal‘olam); ook in de betekenissen van aardbol,
grond, bodem, grondgebied en aarde zoals het gesteld wordt tegenover hemel.
Vaak zijn verschillende betekenissen gelijktijdig van toepassing.
Eretz-Yisra’el
het
Land Israël
Gey-Hinnom
(metafoor
voor) hel, poel van vuur, Grieks: Gehenna; lett.: Vallei van
Hinnom, gelegen direct ten zuiden van de Oude Stad van Jeruzalem waar het afval
verbrand werd; zie ook sh’ol.
Girgashim
Gergesénen,
Gadaréren
goy (mv: goyim)
heiden,
volk
Hallel
Lofpsalmen,
lofzang; Tehi. 113-118 (of 136)
Hoshia‘na
lett.:
Red ons, alstublieft. Deze of overeenkomstige vertaling wordt steeds gebruikt.
kadosh (mv: kadoshim) apart gezet; heilig, heilige (zelfstandig -,
bijvoeglijk naamwoord en bijwoord); als bijv. naamw.: hakadosh)
kavod
eer;
glorie, heerlijkheid
kohen (mv: kohanim)
priester; overpriesters: hoogste kohanim
kohen
hagadol
hogepriester
kotz tittel; lett.: doorn; klein haaltje aan een letter die bijv. het verschil bepaalt tussen een dalet (ד) en een resh (ר), of een beit (ב) en een kaf (כ).
mal’akh (mv: mal’akhim) engel, hemelvorst; maar ook dienaar,
boodschapper en kan zo ook tegen een mens gezegd worden.
mammon
geld,
rijkdom; personificatie van geld
Mashiach (mv: Mashiachim) Messias, Grieks: Christus; lett.: gezalfde,
een gezalfde
matzah (mv: matzot)
matse, ongezuurd brood
mikdash
Tempel
(van יהוה). Dit woord wordt hier gebruikt, hoewel in de Tanakh
en ook in DTHM steeds heechal (tempel/paleis) gebruikt wordt. NB.
O.a. NBG geeft vaak Tempel waar in de Tanakh het woord beit
staat.
mitzvah (mv: mitzvot) gebod; traditioneel telt men 613 mitzvot
in de Torah.
Natzrati
Nazaréner,
(niet: Nazoréër)
nefesh (mv: nefeshim)
ziel, levensgeest; leven
Nevi’im
(Schriften
van de) Profeten; meestal genoemd in combinatie met Torah
n’tilat-yadayim
rituele
wassen van handen
‘olam
wereld;
eeuw, era
‘olam
haba
komende wereld/eeuw
‘olam
hazeh
huidige wereld/eeuw
parokhet
voorhangsel,
gordijn in de tempel dat het Heilige scheidde van het Heilige der Heilige
Parush (mv: P’rushim) Farizeër, Farizeeër (mv: Farizeën,
Farizeeën)
Pesach Pascha
Rabbi
Meester,
leermeester, leraar, onderwijzer; lett.: mijn grote, minder lett.:
mijn meester, mijn leraar
Sanhedrin
Grooten
Raad, Hoge Raad; eigenlijk een Grieks woord; in DTHM staat k’nesset
sanhedrin (mv: sanhedrinim) (plaatselijke) raad, raadsvergadering, gerechtshof
Satan
Duivel;
lett.: Tegenstander
shabbat (mv: shabbatot) sabbatdag, sabbat
shaliach (mv: shaliachim) uitgezondene, apostel
shalom
vrede;
heelheid, …
Shalom
aleikhem!
Vrede zij u! (groet)
sh’eilah
vraag,
probleem; sh’eilot utshevot – vragen en antwoorden zijn kenmerkend voor
Hebreeuwse literatuur en wijze van studeren.
shofar
ramshoorn,
wordt vaak vertaald met bazuin, trompet
Sh'ol
hel,
dodenrijk; Grieks: ades (hades); zie ook Gey-Hinnom.
shofar
ramshoorn;
in SV/NBG ook trompet, bazuin
s’mikhah
autoriteit,
gezag, macht
sofer (mv: sofrim)
schriftgeleerde; Torah-leraar,
iemand die les geeft maar die geen rabbijn hoeft te zijn, Grieks:
Grammateus
talmid (mv: talmidim)
discipel; leerling; de relatie rabbi/talmid
is heel speciaal
Tanakh
Hebreeuwse
schriften, “Oude Verbond” (“Oude Testament”)
teivah
ark;
kist; zowel ark van Noach als van Verbond
t’fillin
gebedsriemen
Torah
Wet;
Onderwijzing, Pentateuch, vijf boeken van Moshe
Torah-geleerde
Wetgeleerde,
Grieks: Nomikos; vgl. sofer
tzaddik (mv: tzaddikim) rechtvaardige
Tzadok (mv: Tz’dukim) Sadduceër, Sadduceeër (mv: Sadduceën,
Sadduceeën)
Tzedakah (mv: Tzedakim) rechtvaardigheid, weldadigheid
tzitzit (mv: tzitziyot)
speciaal geknoopte draden (franje) aan de
hoeken van kleren van mannen om steeds aan de geboden herinnerd te worden,
volgens Bmid. 15:37-41, Dvar. 22:12. In SV en NBG vertaalt met zoom, kwast.
Y’hudi (mv: Y’hudim)
Jood, Judeeër (inwoner van Y’hudah)
yud
jod,
kleinste letter van Hebreeuwse alfabet; jota